VH 2.2 LWK Screeningstesten - PNO lumbaal - VH 2 Screeningstesten lumbale wervelkolom 1. Inleiding - Studeersnel (2024)

VH 2 Screeningstesten lumbale wervelkolom

1. Inleiding

In taak 1 van blok 4 is het screeningsproces als eerste fase van het methodisch handelen van

de fysiotherapeut geïntroduceerd, wanneer een patiënt gebruik maakt van de directe

toegankelijkheid fysiotherapie. Dit werd gedaan aan de hand van een gevallen oudere met

enkel- en kniepijn. In deze taak staat de screening centraal van Willem, een patiënt met een

gezondheidsprobleem van de lage rug met uitstraling naar één been tot in de voet. Om de

screening van een dergelijke patiënt goed te kunnen uitvoeren is voorwaardelijke kennis nodig

over descriptieve en functionele anatomie, neuroanatomie, indeling van lage rugpijn, algehele

en regio specifieke red flags. Dit vraagt veel studie en deze kennis zal niet in één week

opgedaan kunnen worden. Derhalve komt een deel van deze kennis terug bij taak 3, zodat

meer tijd wordt gecreëerd om de voorwaardelijke kennis te verkrijgen.

Het is de bedoeling dat in deze vaardigheid de opgedane kennis over screening bij taak 1 wordt

vertaald naar de lumbale wervelkolom. Wat betreft de methodiek moet dit mogelijk zijn. Wat de

inhoud betreft is dit lastiger. In de VH les 2 zullen enkele belangrijke screeningstesten worden

besproken, die tijdens de screening aan bod kunnen komen. Daarnaast wordt er gebrainstormd

over de toegevoegde waarde van de afzonderlijke testen. Hierbij komt ook de PICO-

vraagstelling terug.

Het screeningsgesprek wordt tijdens de VH 2 NIET getraind. Dit doen jullie aan de hand van

de video-opdracht (COMMVH 3) bij de communicatietraining, welke is opgestart in OWG 2.

Deze opdracht staat op Moodle onder de vaardigheden van taak 3.

2. Voorbereidingsopdrachten

1. Lees de video-opdracht over het screeningsgesprek lumbaal (VH 3) nogmaals

aandachtig door en ga van start met het plannen zodat je tijdig het eindproduct klaar

hebt.

2. Bestudeer de neuroanatomie van de cauda equina en de spinale zenuw.

Cauda equina.

Tijdens de ontwikkeling van de rug groeit de wervelkolom sneller dan het ruggenmerg. Hierdoor eindigt

het eigenlijke ruggenmerg meestal ter hoogte van de eerste of tweede lendenwervel. De zenuwen die

dus op de lagere niveaus uit zullen treden lopen als een bundel in het wervelkanaal. Deze bundel lijkt op

een paardenstaart en wordt daarom cauda equina genoemd.

De cauda equina is een bundel zenuwwortels, bestaande uit de zenuwparen van L2-L5 en S1- S5 +

coccygis zenuw, die allemaal voortkomen uit de conus medullaris van het ruggenmerg. De cauda equina

bekleedt de lumbale reservoir, een subarachnoïde ruimte inferieur aan de conus medullaris.

De zenuwen die de cauda equina vormen, innerveren de bekkenorganen en de onderbenen, waaronder

motorische innervatie van de heupen, knieën, enkels, voeten, interne anale sfincter en externe anale

sfincter. Daarnaast strekt de cauda equina zich uit naar sensorische innervatie van de perineum en,

gedeeltelijk, parasympatische innervatie van de blaas.

Figuur 2.
Ventraal aanzicht van het ruggenmerg en de spinale zenuwen. Met zwart is
aangegeven het zesde thoracale ruggenmergsegment. Iets caudaal hiervan
bevindt zich de zesde borstwervel.
Na hun doorgang door de foramina intervertebralia splitsen de spinale
zenuwen zich in een ramus
dorsalis en een ramus ventralis die beide motorische en sensibele vezels
bevatten. De rami dorsales innerveren de nek en de rug; de rami ventrales
innerveren de hals, de laterale zijden en de voorzijde van de romp, en de
De spinale zenuwen verlaten het wervelkanaal door de foramina
intervertebralia en worden benoemd naar de niveaus van de
wervelkolom waar zich de foramina bevinden.
  • Er zijn 8 nervi cervicales (C1-C8),
  • 12 nervi thoracici (Th1-Th12),
  • 5 nervi lumbales (L1-L5),
  • 5 nervi sacrales (S1-S5)
  • 1nervus coccygeus (Co1).
Van de cervicale zenuwen verlaat de eerste zenuw het wervelkanaal
tussen het os occipitale en de atlas en loopt de tweede zenuw tussen
de atlas en de draaier.
De eerste thoracale zenuw treedt uit tussen de eerste en de tweede
borstwervel, terwijl de vijfde sacrale zenuw samen met de n.
coccygeus door de hiatus sacralis loopt. Tijdens de ontwikkeling blijft
het ruggenmerg in groei achter bij de wervelkolom.
Hierdoor hebben alleen de bovenste cervicale zenuwen een min of
meer horizontaal verloop naar het foramen intervertebrale.
Vanaf de zesde cervicale zenuw lopen de spinale zenuwen eerst in
het wervelkanaal naar caudaal en betreden pas dan de foramina
intervertebralia.
De zenuwen die caudaal van het ruggenmerg naar hun foramina
lopen, vormen samen de cauda equina (de paardenstaart).
3. Bekijk o. onderstaande video:
youtube/watch?
v=KnD16gwpCz8&list=PLduaI1kgPrBJIdYnoAGhAvtVwbHdaB2E9&index=
4. Bestudeer de algehele red flags en de regiospecifieke red flags uit de itemlijst.
Er wordt gevraagd naar:
spondylitis
ankylopoetica
  • Begin van lage rugpijn voor het 20e levensjaar
  • Man
  • Iridocycl*tis
  • onverklaarde perifere artritis of inflammatoire darmaandoening in
voorgeschiedenis
  • vooral nachtelijk
  • pijn
  • ochtendstijfheid > 1 uur
  • minder pijn bij liggen/ bewegen/oefenen
  • goede reactie op NSAID’s
  • verhoogde BSE
wervelfractuur Ernstige lage rugpijn aansluitend aan een trauma
ernstige vorm van
spondylolisthesis
  • Begin van lage rugpijn voor het 20e levensjaar
  • palpabel trapje in het verloop van de processi spinosi ter hoogte van L4-L
5. Stel een PICO vraagstelling op die past bij deze vaardigheid. Je bent niet gebonden
aan een specifieke screeningstest. Benoem de afzonderlijke onderdelen (P, I, C en O)
en beargumenteer je keuze.
P Lage rugpijn
I Screeningstesten
C Gouden standaard
O Zenuwletsel
6. Lees onderstaande uitvoeringsstandaard zodat je weet wat je in de les gaat doen, zoek
onbekende woorden op en bekijk de bijbehorende video’s.
Houd, net zoals tijdens andere VH lessen, een anatomie atlas bij de hand zodat je tijdens de les
anatomische structuren kunt opzoeken.

3. Uitvoeringsstandaard screeningstesten

Voorafgaand aan de uitvoering van de screeningstesten:
1. Leg uit wat het doel is van de screeningstesten aan de proefpersoon/patiënt.
2. Zet de behandelbank klaar op een veilige opstaphoogte.
3. Laat de proefpersoon/patiënt zijn bovenkleding uit doen en vertel hem/haar dat je
enkele screeningstesten gaat uitvoeren.
4. Stel de behandelbank in op een optimale werkhoogte, voor de testen die je in lig gaat
uitvoeren.
5. Uitgangshouding fysiotherapeut: zorg voor een optimale positie ten opzichte van de
patiënt, zodat je de test goed kunt beoordelen.
6. Kijk tijdens de screeningstesten regelmatig naar het gelaat van de patiënt dat non-
verbaal eventuele pijnlijkheid kan aangeven.
Concentreer je bij de screeningstesten op:
 de sensaties die de proefpersoon/ patiënt aangeeft.
 de interpretatie van de afzonderlijke testen
Na de screeningstesten:
 Begeleid de proefpersoon van de bank en ruim eventueel gebruikt materiaal op.
Inleiding:
De belangrijkste functie van de wervelkolom is het beschermen van vitale organen. Dit zijn de
inwendige organen die vooral beschermd worden door de thorax, maar ook de zenuwen en de
bloedvaten die door de hele wervelkolom lopen. In de lumbale wervelkolom loopt de cauda
equina met de lumbale zenuwwortels en de uittredende spinale zenuwen.
De onderstaande screeningstesten zijn bedoeld ter provocatie van de neurogene structuren met
hun omringende hersenvliezen.
Toelichting:
Zenuwen zijn gevoelig voor rek en druk. De rek wordt uitgevoerd door een combinatie van
bewegingen, waardoor je via de perifere zenuw trekt aan de spinale zenuw, de zenuwwortels,
de cauda equina en het ruggenmerg. Er bestaat in de literatuur enige variatie in de uitvoering
van de testen en de interpretatie hiervan. Voor de uniformiteit worden de normen gehanteerd,
zoals beschreven in deze uitvoeringsstandaard. De provocatietesten moeten zorgvuldig en
voorzichtig worden uitgevoerd.
Aandachtspunt:
Zenuwrek moet gedifferentieerd worden van spierrek. De kwaliteit van de pijn geeft aan welke
structuur gerekt wordt. Hamstrings rekken voelt volstrekt anders aan dan rek van de n.
ischiadicus. Hetzelfde geldt voor het onderscheid tussen de n. femoralis en de m. rectus
femoris. Een goede afstemming met de patiënt is een vereiste.
Let op:
In de onderstaande links naar de verschillende filmpjes worden steeds waarden genoemd van
de sensitiviteit en de specificiteit. Soms worden zelfs likelihood-ratio’s genoemd. Jullie hoeven
de precieze waarden van de sensitiviteit en specificiteit niet te bestuderen. Wel moeten jullie
weten welke testen een hoge of lage sensitiviteit hebben en welke een hoge of lage specificiteit.
In de onderwijsgroepen wordt het belang hiervan besproken voor de conclusies die je hieruit
trekt en de manier waarop je een resultaat van een test uitlegt aan de patiënt.
De likelihood-ratio’s behoren niet tot de lesstof van dit blok.
Verklaringsmechanisme:
Er wordt (extra) rek aangebracht via de n. tibialis en de n communis, via de n op
de spinale zenuwen van met name de neurologische segmenten van S2, S1 en L5, de radices
posterior en anterior van deze niveau’s, de cauda equina en het myelum en de omringende
hersenvliezen. Bij een discushernia op L4-L5 en L5-S1 kunnen de wortels L5 en S1 ontstoken raken
en bij rek symptomen geven.
Uitkomstmaat:
Neurogene pijn dorsaal in het aangedane been liefst distaal van de knie, eventueel vergezeld van
tintelingen en/of doofheid in hetzelfde gebied, dat voor de patiënt herkenbaar is.
Afkappunt:
Dit wordt in de literatuur niet precies aangegeven. Als de SLR positief is, wordt de heupflexie iets
verminderd. Wanneer de voet dan vervolgens in dorsaalflexie gebracht wordt door de fysiotherapeut
moeten dezelfde symptomen weer optreden.
Test van Neri
Uitvoering:
zoals getoond op: youtube/watch?
v=LdAD9GNv8FI Tijdinterval; 1:45-1:
specificiteit: 26%
sensitiviteit: 91%
1) Pijnlijk moment opzoeken
2) 10° terugbewegen
3) Maximale nekflexie (neri sign)
 herkenbare pijn = rek van de dura mater OF een leasie in het ruggenmerg die veroorzaakt
kan zijn door een discus hernia of een tumor
Verklaringsmechanisme:
Er wordt (extra) rek aangebracht vanuit het ruggenmerg en de omringende hersenvliezen op de cauda
equina, zeuwwortels en de spinale zenuwen van alle lumbale neurologische segmenten. Bij een
discushernia op L4-L5 en L5-S1 kunnen de wortels L5 en S1 ontstoken raken als gevolg van een
auto-immuunreactie van het lichaam en bij rek symptomen geven.
Uitkomstmaat:
Neurogene pijn dorsaal in het aangedane been liefst distaal van de knie, eventueel vergezeld van
tintelingen en/of doofheid in hetzelfde gebied, dat voor de patiënt herkenbaar is.
Afkappunt:
Dit wordt in de literatuur niet precies aangegeven. Als de SLR positief is, wordt de heupflexie iets
verminderd. Wanneer het hoofd van de patiënt vervolgens in flexie gebracht wordt moeten dezelfde
symptomen weer optreden
Gekruiste Straight Leg Raise Test / Crossed Straight Leg Raise Test
Uitvoering:
Idem als de SLR, maar nu wordt het niet-aangedane been met gestrekte knie geanteflecteerd in
de heup.
Zoals getoond op: youtube/watch?v=Yp7es4deo0Q&feature=emb_logo
Specificiteit: 90%
Sensitiviteit: 28%
Been 60-70 graden flexie brengen: test is posititief bij pijn
Verklaringsmechanisme:
Er wordt rek aangebracht via de n. ischiadicus op de spinale zenuwen van met name de
neurologische segmenten van S2, S1 en L5, de radices posterior en anterior van deze niveau’s,
de cauda equina en het myelum en de omringende hersenvliezen (vergelijk dit met de SLR).
De spanningstoename zal ook aan de heterolaterale wortels en spinale zenuwen van S2,S1 en
L5 optreden. Als deze ontstoken zijn, kan dit bij rek tot symptomen leiden.
Uitkomstmaat:
Neurogene pijn dorsaal in het aangedane (=heterolaterale) been liefst distaal van de knie,
eventueel vergezeld van tintelingen en/of doofheid in hetzelfde gebied, dat voor de patiënt
herkenbaar is.
Afkappunt:
Dit wordt in de literatuur niet precies aangegeven. Op grond van de neurodynamica zou je een
hoger afkappunt kunnen verwachten dan bij de SLR.
Omgekeerde Straight Leg Raise Test / Prone Knee Bending Test
Specificiteit: 100%
Sensitiviteit: 50%
Optie 1:
  • Buiklig met armen naast het lichaam
  • Maximale knieflexie en houdt dit geduren 45 tot 60 sec. vast en kijk op er herkenbare
symtomen optreden
Optie 2 (indien 90° knieflexie niet mogelijk is)
  • Knieflexie zo ver als mogelijk
  • /p/ heupextensie
 positieve test: unilaterale neurologische pijn in de lumbale bilregio of dij (posterior) dat
 negatieve test
  • Geen symptomen / pijn
  • Spanning in de hamstrings waardoor knie extensie gelimiteerd is
  • Spanning tussen thoracale wervels TH8/TH
Verklaringsmechanisme:
Door de patiënt onderuit gezakt te laten zitten en zijn hoofd te buigen wordt er van bovenaf
spanning gebracht op het ruggenmerg en de omringende hersenvliezen. Deze
spanningstoename wordt vergroot door de knie van de patiënt te extenderen met dorsaalflexie
van de voet. Dit laatste gebeurt weer via de n. peroneus communis en de n via de
n. Bij een discushernia op L4-L5 en L5-S1 kunnen de wortels L5 en S1 ontstoken
raken en bij rek symptomen geven.
Uitkomstmaat:
Neurogene pijn dorsaal in het aangedane been liefst distaal van de knie, eventueel vergezeld
van tintelingen en/of doofheid in hetzelfde gebied, dat voor de patiënt herkenbaar is.
Afkappunt:
Dit wordt in de literatuur niet precies aangegeven.
Test van Tomayer gekoppeld aan de sneltest van Butler
Uitvoering:
De patiënt staat rechtop met de voeten een vuistbreedte uit elkaar. Hij gaat proberen de grond aan te
raken, waarbij hij start vanuit het hoofd, naar voren gaat afrollen en eindigt bij het bekken. De
fysiotherapeut laat deze beweging twee maal uitvoeren.
Eén keer staat hij achter de patiënt en één keer naast de patiënt. Aan het einde van de beweging
vraagt hij de patiënt zijn nek te extenderen en daarna weer volledig te flecteren.
Verklaringsmechanisme
Door de beweging vanuit het hoofd in te zetten, ontstaat er snel een spanningstoename van het
ruggenmerg en de omringende vliezen. Deze neemt bij totale flexie van de wervelkolom nog meer toe.
Bovendien ontstaat er een heupflexie, waardoor er rek komt op de n. ischiadicus. Bij het extenderen
van de nek neemt de spanning in het hele neuro dynamische systeem af. Bij een discushernia op L4-
L5 en L5-S1 kunnen de wortels L5 en S1 ontstoken raken en bij rek symptomen geven, die bij het
extenderen van de nek minder worden.
Uitkomstmaat:
Neurogene pijn dorsaal in het aangedane been liefst distaal van de knie, eventueel vergezeld van
tintelingen en/of doofheid in hetzelfde gebied, dat voor de patiënt herkenbaar is.
Afkappunt:
Test van Tomayer positief bij een vinger bodemafstand (VBA) > 25 cm
Test van Kemp
Uitvoering:
Zoals getoond op: youtube/watch?
v=4GBjhAcwh90 of physio-pedia/KEMP_test
Specificiteit: /
Sensitiviteit: 70%

ontbloten van bovenlichaam

! axiale druk

1) Druk op de schouders (blijven vasthouden)

2) Maximale extensie

3) Pt /a/: hom*olaterale lateroflexie en hom*olaterale rotatie (naar aangedane zijde)

 Kemp test voor degeneratieve veranderingen in de wervelkolom (zoals lumbale spinale
stenose)
Lumbale spinale stenose
  • De intervertebrale foramen versmalt vanwege degeneratieve veranderingen in de
wervelkolom
Anatomische symptomen worden meestal samengevoegd onder de term ‘neurogene
claudicatio’. Het gaat om pijn in de rugbil en site verminderde kracht en gevoel als het evenals
hebben van deze eindzwakte van de beensymptomen die worden veroorzaakt in de verlenging
van de ruggengraad dat optreedt tijdens staan en lopen
 de Kemp’s test die ook wordt aangeduid als kwadrant test of extensie kwadrant is ontworpen
om deze versmalling na te bootsen en bovendien legt het maximale stress op het facet gewricht
 positieve test = reproductie van de symptomen  degeneratieve gewrichtsaandoening van
het facetgewricht kan een rol spelen
Verklaringsmechanisme:
De combinatie van extensie, hom*olaterale lateroflexie en hom*olaterale rotatie zorgt voor een
verkleining van de foramina intervertebralea aan de hom*olaterale zijde. Hierdoor kan compressie
ontstaan op de spinale zenuwen aan deze zijde. Dit ontstaat vooral wanneer er degeneratie is en het
centrale wervelkanaal en/of de foramina intervertebralia kleiner zijn geworden oftewel gestenoseerd
zijn. Dit treedt vooral op in de lumbosacrale regio.
Uitkomstmaat:
Neurogene pijn dorsaal in het aangedane been liefst distaal van de knie, eventueel vergezeld van
tintelingen en/of doofheid in hetzelfde gebied, dat voor de patiënt herkenbaar is.
Ps. als deze symptomen optreden bij de combinatie van extensie met lateroflexie en rotatie naar
dezelfde zijde (hom*olateraal), dan hoef je de compressie via de schouder (zoals te zien is in het
filmpje van Physio-pedia) niet meer toe te voegen.
Afkappunt:
Dit wordt in de literatuur niet precies aangegeven.
De studenten gaan met elkaar brainstormen over de uitvoering, het exacte mechanisme van de test
en de meerwaarde van de test voor het diagnostisch proces. Hiervoor is het belangrijk de validiteit van
de test te kennen. Om hierachter te komen dienen de studenten de meest recente literatuur te
bestuderen. Het zoeken van literatuur is een kunst op zich en wordt elders in het curriculum
aangeboden.

VH 2: Perifeer neurologisch onderzoek LWK

1. Inleiding

Aan de hand van het screeningsproces (screeningsgesprek VH 3 en screeningstesten VH

2) bij Willem is besloten of sprake is van een pluis of niet-pluissituatie. Oftewel, wordt er

geconcludeerd of er een indicatie is voor verdere fysiotherapeutische diagnostiek? De

hypothese bij Willem is dat er sprake is van een lumbosacraal radiculair syndroom (LRS). Dit is

een medische aandoening die volgens de International Classification of Diseases (ICD)

gediagnostiseerd moet worden. Volgens de wetgeving dient dit te gebeuren door een arts.

Vooraleer de fysiotherapeut besluit de patiënt te verwijzen naar de huisarts, kan hij ervoor

kiezen om een perifeer neurologisch onderzoek (PNO) uit te voeren.

Het doel van het PNO is het in kaart brengen van de mate van geleidingsfunctiestoornissen van

de betrokken lumbale wortels of spinale zenuw, door de mate van neurologische uitval te

bepalen. Daarnaast kan er op grond van de gevonden uitval een uitspraak gedaan worden over

het mogelijke neurologische niveau van de betrokken radix of spinale zenuw. Dit dient echter

met enige terughoudendheid te geschieden, vanwege de grote interindividuele verscheidenheid

en de grote mate van overlap van dermatomen.

Wanneer de fysiotherapeut het PNO heeft uitgevoerd, kan hij zijn rapportage naar de arts over

zijn vermoedelijke hypothese sterker onderbouwen.

Het PNO werd al eerder besproken en getraind in blok 2. Daar werd de sensibiliteit onderzocht

in het kader van een patiënt met een C.V. De opgedane kennis moet nu vertaald worden naar

Willem met een LRS.

2. Voorbereidingsopdrachten

1. Bestudeer vaardigheid ‘sensibiliteitsonderzoek’ van blok 2 bij de CVA-taak.

2. Beschrijf de overeenkomsten en verschillen tussen het onderzoek van de sensibiliteit bij

een CVA patiënt en een patiënt met een LRS.

3. Bestudeer de begrippen: neurologisch segment, dermatoom, myotoom, sklerotoom en

viscerotoom. Neem de tabel mee, die je hebt ingevuld bij vaardigheid 0.

4. Bestudeer de anatomie van de cauda equina, de zenuwwortel en de omringende

vliezen in het wervelkanaal.

5. Zoek de dermatomen op in het boek Wervelkolom van v. El of in het boek

Segmentale Verschijnselen H (afbeelding van Hansen en Schliack) en teken de

dermatomen L4, L5 en S1 in op het been van je proefpersoon.

6. Zoek de myotomen op in het boek Wervelkolom van v. El en test de kennspier van

L4, L5 en S1 bij een proefpersoon.

Neem, net zoals tijdens andere VH lessen, een anatomie atlas mee zodat je tijdens de les

anatomische structuren kunt opzoeken

Uitvoeringsstandaard PNO

Voorafgaand aan de uitvoering van het PNO
7. Leg uit wat het doel is van het PNO aan de proefpersoon/patiënt.
8. Maak de transfer van kennis over neurologisch onderzoek bij een C.V. patiënt naar het PNO
bij een patiënt met een LRS.
9. Zet de behandelbank klaar op een veilige opstaphoogte.
10. Laat de proefpersoon/patiënt zijn broek en sokken uit doen en vertel hem/haar dat je enkele
testen gaat uitvoeren waarbij je refereert aan het doel bij 1.
11. Stel de behandelbank in op een optimale werkhoogte, voor de testen die je in lig gaat
uitvoeren.
12. Uitgangshouding fysiotherapeut: zorg voor een optimale positie ten opzichte van de patiënt,
zodat je de test goed kunt beoordelen.
13. Kijk tijdens het PNO regelmatig naar het gelaat van de patiënt dat non-verbale tekens kan
aangeven.
Concentreer je bij het PNO op:
 de sensaties die de proefpersoon/ patiënt aangeeft.
 de interpretatie van de afzonderlijke testen.
Na het PNO is:
 Begeleid de proefpersoon van de bank en ruim eventueel gebruikt materiaal op.
Inleiding:
Bij het PNO wordt de geleidingsfunctie van de radix posterior en radix anterior getest. Het gebied dat
tot een bepaalde wortel behoort wordt een area radicularis genoemd.
Toelichting:
Voor de uniformiteit worden de normen gehanteerd, zoals beschreven in deze uitvoeringsstandaard.
Het PNO moet zorgvuldig worden uitgevoerd.
Aandachtspunt:
Wanneer de geleidingsfunctie van een lumbale wortel verminderd is, kan in het bijbehorend
huidgebied sensibiliteitsverlies en in de bijbehorende musculatuur spierkrachtverlies optreden. De
tendomyotische reflex die over deze wortel loopt kan ook afgenomen zijn.
Het is belangrijk de linkerzijde van de patiënt te vergelijken met de rechterzijde. De aanwezigheid van
symmetrisch minder duidelijke reflexen hoeft niet pathologisch te zijn, maar kan bij de alertheid van
het zenuwstelsel van een bepaalde patiënt horen.
Gnostisch sensibiliteit – aesthesie (aanrakingszin)
Uitgangshouding patiënt:
Ruglig met opgetrokken knieën. Heupen in 45 graden anteflexie. Tijdens de uitvoering heeft de patiënt
de ogen gesloten.
Uitgangshouding fysiotherapeut:
Staat naast de patiënt
Uitvoering:
Door middel van de circulaire methode wordt middels een wattenstaafje gekeken welke huidgebieden
mogelijk minder gevoelig zijn. De circulaire methode betekent dat de fysiotherapeut dwars door alle
neurologische segmenten gaat. Er wordt distaal in de segmenten gestart. Als er een bepaalde area
radicularis zichtbaar wordt, kan binnen deze area nog verder onderzocht worden hoe het gesteld is
met de tastzin, bijvoorbeeld door de patiënt te vragen aan te geven wanneer hij aangeraakt wordt met
het wattenstaafje. Alle neurologische segmenten van de LWK worden getest. Daar de wortels S1 en
L5 het meeste aangedaan zijn, wordt hiermee gestart. Daar de uitval vaak het eerst distaal in de
segmenten optreedt wordt hier begonnen met het onderzoek.
Uitgangshouding fysiotherapeut:
Staat naast de patiënt.
Uitvoering:
Er zijn twee mogelijkheden. De eerste methode is, zoals in blok 2 wordt aangegeven, de kop-
puntdiscriminatie. De neurologische speld wordt op de huid geplaatst totdat de huid door de aanraking
juist zichtbaar beweegt. De patiënt wordt gevraagd of de aanraking met de punt pijnlijk of scherp is.
Vervolgens wordt de stompe zijde van de neurologische naald op de huid geplaatst. De patiënt wordt
gevraagd of dit stomp of scherp aanvoelt. Dit wordt gedaan in verschillende dermatomen. Vanwege
het gevaar van wondjes wordt tegenwoordig veel gebruik gemaakt wordt van een satéprikker en een
stomp voorwerp.
De tweede methode is zoals beschreven bij de aanrakingszin met het watje, maar dan met een
satéprikker.
Interpretatie:
Wanneer een duidelijke area radicularis zich aftekent, is er sprake van een dermatoom dat
kenmerkend is voor een radiculair syndroom van een bepaald niveau.
Je test bij deze uitvoering vooral de afferente (sensibele) neuronen van het type IIIb en IV volgens de
indeling van Lloyd en Hunt.
Vitale sensibiliteit – temperatuurzin
Uitgangshouding patiënt:
Ruglig met opgetrokken knieën. Heupen in 45 graden anteflexie. Tijdens de uitvoering heeft de patiënt
de ogen gesloten.
Uitgangshouding fysiotherapeut:
Staat naast de patiënt.
Uitvoering:
De warm-koud discriminatie. Een relatief warm voorwerp en een koud voorwerp worden om en om op
de huid geplaatst. De patiënt wordt gevraagd of de aanraking warm of koud aanvoelt. Dit wordt
gedaan in verschillende dermatomen.
Interpretatie:
Wanneer een duidelijke area radicularis zich aftekent, is er sprake van een dermatoom dat
kenmerkend is voor een radiculair syndroom van een bepaald niveau.
Je test bij deze uitvoering vooral de afferente (sensibele) neuronen van het type IIIb en IV volgens de
indeling van Lloyd en Hunt.
Motorisch onderzoek – kennspieren oriënterend
Inleiding:
Een goede indruk over het functioneren van kennspieren wordt verkregen door het uitvoeren van
enkele functietesten.
Hurken.
Hierbij wordt een indruk gekregen over de kracht van de m – neurologisch niveau vooral
L3.
Hakkenstand/ Hakkengang
Hierbij wordt een indruk gekregen over de kracht van de m anterior- neurologisch niveau vooral
L4, maar ook van de m digitorum en m. extensor hallucis longus- neurologisch niveau vooral
L5.
Tenenstand op 2 benen/ Tenenstand op 1 been / Tenengang
Hierbij wordt een indruk gekregen over de kracht van de m surae- neurologisch niveau vooral
S1.
Ganganalyse
De inspectie van het gaan in het kader van een LRS is gericht op het zoeken naar tekens die mogelijk
duiden op spierzwakte van bepaalde kennspieren.
 Is sprake van een hanentred?
 Is sprake van een klapvoet?
 Is sprake van een Trendelenburg?
 Is sprake van een duch*enne?
 Is sprake van een verzwakte of geen afzet?
Interpretatie:
Een hanentred is meestal aanwezig in combinatie met een klapvoet, bij een laesie L4. Het been wordt
hoger geheven om de klapvoet te compenseren.
Bij een L5 laesie is de Trendelenburggang bekend, hierbij zien we het wegzakken van de
heterolaterale bekkenhelft. Dit kan zelfs overgaan in het gangpatroon volgens duch*enne, waarbij er
een hom*olaterale- compensatoire- rompswing optreedt. (Zie ook blok 1 taken total hip en
coxarthrose).
Bij een laesie S1 zal de patiënt geen actieve afzet hebben.
Bedenk dat de kennspieren door meerder wortels geïnnerveerd worden. Dit betekent dat bij
spierkracht 0 van een kennspier MEERDERE wortels zijn uitgevallen. De literatuur is hier niet altijd
eenduidig over. Bij het bepalen van het niveau van radiculaire prikkeling wordt altijd naar de
combinatie van symptomen gekeken.
Inspectie in stand
De inspectie in stand in het kader van een LRS is gericht op het observeren van een mogelijk
antalgische houding van de wervelkolom, zowel van ventraal, dorsaal als lateraal.
Interpretatie:
Van ventraal en dorsaal is een eventuele rompshift vast te stellen in het frontale vlak. De romp
devieert naar links of rechts. Meestal van de pijnlijke zijde af. De antalgische houding in het sagittale
vlak is meestal manifest als een afvlakking van de lumbale lordose.
Motorisch onderzoek – kennspieren specifiek
Uitgangshouding patiënt:
Afhankelijk van de testen spier, maar het liefste in ruglig, vanwege de belasting van de patiënt
Uitgangshouding fysiotherapeut:
Staat naast de patiënt.
Uitvoering:
De keuze welke kennspier, bijvoorbeeld van het neurologisch niveau L5, wordt getest , wordt bepaald
door alle informatie uit het voorafgaande screeningsgesprek. Een goede, snelle indruk over de kracht
wordt verkregen door een isometrische weerstandstest. Er wordt altijd vergeleken met de andere
zijde.
Vervolgens worden de andere (kenn)-spieren getest, die tot hetzelfde neurologische segment
behoren.
Dan worden de kennspieren van de hoger gelegen neurologische segmenten getest, L4, L3, L2, L1.
Als laatste worden de kennspieren van het lager gelegen neurologische segment getest, S1.
Vervolgens wordt bepaald welk neurologisch niveau een motorische uitval heeft.
Bij twijfel worden de betrokken spieren ook met herhaalde isotonische contracties getest onder
weerstand. Er wordt 3 – 10 x herhaald om een nog duidelijker beeld te krijgen van de spierkracht.
Interpretatie:
Spierkrachtverlies van spieren behorend bij één radix ventralis kan horen bij een radiculair syndroom.
Het motorisch niveau (myotoom) wordt vergeleken met het sensorisch niveau (dermatoom).
Uitvoering:
De gelijknamige hand slaat met de hamer op de pees van de m tussen de apex patellae
en het tuberositas tibiae. Dit wordt drie keer herhaald en vergeleken met de andere zijde.
Ps. wanneer een patiënt geen levende reflexen heeft, kan de handgreep van Jendrassik worden
gebruikt, waarbij de patiënt zijn vingers van beide handen ineen haakt en probeert de verhaakte
handen uit elkaar te trekken.
Interpretatie:
Er is sprake van een pathologische situatie als er een constant reflexverschil wordt gevonden tussen
links en rechts. Aan de zijde van het LRS kan een verminderde reflex aanwezig zijn. Ook a-reflexie is
mogelijk.
Bij het slaan van reflexen kan ook een clonus optreden. Dit zijn onwillekeurige, doorlopende
contracties van een spier. Dit fenomeen wijst NIET op een radiculair syndroom, maar heeft een
andere oorzaak. Dit valt echter buiten de leerstof van dit blok.
De gebruikelijke codering van reflexen is:
0= afwezig,
1= laag,
2= normaal,
3= levendig,
4= clonus.
Achillespeesreflex (APR)
Variant 1:
Uitgangshouding patiënt:
Ruglig met het ene been over het andere.
Uitgangshouding fysiotherapeut:
Staat naast de patiënt aan de te onderzoeken zijde.
Uitvoering:
De voet van de te onderzoeken zijde wordt passief met de gelijknamige hand van de fysiotherapeut in
90 graden dorsaalflexie gebracht, waardoor voorspanning op de achillespees ontstaat. Met de niet
gelijknamige hand wordt met de zwaartekracht mee op het midden van de achillespees geslagen. Dit
wordt drie keer herhaald en vergeleken met de andere zijde.
Bekijk de video via deze link:
youtube/watch?v=kFkRa17hlVc
Variant 2:
Uitgangshouding patiënt:
Knielende houding, waarbij de voet een hoek maakt van 90 graden met het onderbeen.
Uitgangshouding fysiotherapeut:
Staat naast te patiënt aan de te onderzoeken zijde. De voet kan eventueel in iets meer dorsaalflexie
gebracht worden, waardoor de achillespees nog meer voorspanning krijgt. Met de gelijknamige hand
wordt met de zwaartekracht mee op het midden van de achillespees geslagen. Dit wordt drie keer
herhaald en vergeleken met de andere zijde.
Interpretatie:
Zie KPR.
Voetzoolreflex:
Uitgangshouding patiënt:
ruglig, knieën gestrekt.
Uitgangshouding fysiotherapeut:
Staat naast de patiënt.
Uitvoering: zoals getoond op physio-pedia/Plantar_Response
De fysiotherapeut trekt met de achterzijde van de reflexhamer vanaf de calcaneus over de laterale
voetzool naar voren en bekijkt de reactie van de tenen en voet van de patiënt.
Interpretatie:
Een goede reactie is een flexie beweging van de tenen en de grote teen
Een pathologische reactie is extensie met spreiding van de tenen.
Let wel op voor misinterpretatie, omdat ook sprake kan zijn van een terugtrekreflex op grond van de
aanraking (kietelen).
Opmerking:
Een pathologische voetzoolreflex wordt een voetzoolreflex volgens Babinski genoemd. Dit is geen
teken dat hoort bij een radiculair syndroom, maar duidt op andere pathologie die buiten dit blok valt.
De neurologen doen deze reflex standaard bij hun testen van de reflexen. Het is goed deze test aan
het arsenaal van de fysiotherapeut toe te voegen , ter uitsluiting van centraal neurologische
pathologie.
Aandachtspunt:
Indien een patiënt veel pijn heeft is het raadzaam zo weinig mogelijk variatie in uitgangshoudingen te
vragen. Heel vaak worden de reflexen in ruglig uitgevoerd, daar dit de minst belastende
uitgangshouding is voor de patiënt.

4. Oefenopdrachten

Oefen deze vaardigheden tijdens het begoef. Het zijn moeilijke technieken die alleen beheerst worden
door veelvuldig herhalen.

5. Evaluatie

Bespreek met elkaar en/of met jouw VH docent of de doelen van deze les bereikt zijn. Een handig
hulpmiddel hierbij is de criterialijst van de curriculumvaardigheid 4.
VH 2.2 LWK Screeningstesten - PNO lumbaal - VH 2 Screeningstesten lumbale wervelkolom 1. Inleiding - Studeersnel (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Domingo Moore

Last Updated:

Views: 6550

Rating: 4.2 / 5 (53 voted)

Reviews: 92% of readers found this page helpful

Author information

Name: Domingo Moore

Birthday: 1997-05-20

Address: 6485 Kohler Route, Antonioton, VT 77375-0299

Phone: +3213869077934

Job: Sales Analyst

Hobby: Kayaking, Roller skating, Cabaret, Rugby, Homebrewing, Creative writing, amateur radio

Introduction: My name is Domingo Moore, I am a attractive, gorgeous, funny, jolly, spotless, nice, fantastic person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.